top of page
  • TB

Juni 1940: Jo ter Laak en de wonderbaarlijke zwerftocht van de politietroepen naar Engeland

Bijgewerkt op: 5 jun. 2021

Terwijl Nederland op 14 mei 1940 capituleerde, was de strijd nog gaande in Zeeland. Hier bevond zich ook Jo ter Laak, korporaal bij de militaire politie. Na een flinke reis door Frankrijk, arriveerde hij een maand later met zijn detachement in Engeland.

Jo ter Laak
Jo ter Laak. Bron: Oet Dorp en Marke Losser 2 (2008)

Johannes Hermanus Arnoldus Maria ‘Jo’ ter Laak (1913-1944) woonde in Bergen op Zoom. Vlak voor de oorlog, op 27 maart 1940, trouwde hij in Den Bosch met Johanna Martina ‘Joke’ van Mierlo (1916-2001) uit Helmond. Jo ter Laak was geboren in Tilburg en opgegroeid in Losser, waar zijn vader gemeente veldwachter werd. Hij was als 18-jarige in militaire dienst gegaan, bij de politietroepen, oftewel de militaire politie.

Na de opleiding bij het Depot Compagnie te Nieuwersluis vertrok Ter Laak in 1935 als korporaal naar de Kloosterkazerne in Breda, naar Helmond in 1936, waar de troepen verbleven in villa De Vuurdoorn aan de Wilhelminalaan, vervolgens naar Wanssum en in 1937 terug naar Helmond en naar Haps. ‘In de beginjaren kwam hij ieder weekend thuis’ en fietste hij vaak met zijn zus Truus.




Villa De Vuurdoorn in Helmond en Depot Korps Politietroepen te Nieuwersluis in 1926. Bron: https://www.marechausseesporen.nl/pagina_politietroepen.htm


21 gedetineerden

In 1940 hoorde Ter Laak bij het detachement politietroepen van bijna veertig man dat werd ingezet bij de bewaking van ‘staatsgevaarlijk-geachten’. Op 19 april 1940 werd de staat van beleg afgekondigd. Er waren zo’n ‘800 personen tegen wie min of meer ernstige bezwaren bestonden’, 21 van hen moesten in opdracht van de opperbevelhebber in bewaring gesteld worden. Ze werden geïnterneerd in het fort te Ooltgensplaats op Overflakkee. De directeur Willem Molenaar, adjunct-directeur 1e luitenant der militaire administratie Klaas Punter en het detachement politietroepen onder leiding van adjudant-onderofficier P.J. Zwetsloot arriveerden daar op 3 mei.

In de nacht van 3 op 4 mei werden de 21 personen gearresteerd, in de twee dagen daarna bereikten zij fort Ooltgensplaat. Onder hen waren drie communisten, anderen die werden verdacht van spionage ten gunste van Duitsland en NSB’ers als Meinoud Rost van Tonningen en J.H. Feldmeyer.

Toen de Duitse opmars in de richting van Zeeland dreigende vormen aannam, wendde Molenaar zich tot Commandant van de Groep Spui, kolonel G.A. de Brauw bij Hoeksche Waard. Diens advies luidde: ‘blijven zitten’. Maar Molenaar achtte dit niet raadzaam en vorderde met hulp van reserve tweede luitenant van speciale diensten Vrijwillig Landstormkorps Vaartuigendienst Pieter Nicolaas Drost, die afkomstig was uit de Groep Spui, vrachtauto’s en twee schepen. Op 11 mei waren ze met de 21 geïnterneerden in Zijpe, de volgende nacht gingen ze per motorboot naar het fort Ellewoutsdijk. Daarna reisden ze per schip verder naar Sas van Gent en per auto naar Sluis, waar ze 16 mei arriveerden.

Er waren toen meerdere groepen infanterie in Zeeuws-Vlaanderen: een gewapende compagnie artilleristen, een detachement marinetroepen, de Ie divisie Koninklijke Marechausee onder majoor Diederic den Beer Poortugael en troepen onder luitenant-kolonel Granpré Molière.

Van de laatste kreeg Molenaar opdracht zich naar België te begeven met de gedetineerden, bewakers (het detachement politietroepen en burgerbewakers) en 115 Duits-Joodse vluchtelingen van protestantse confessie, die zich in het pensionaat Sint Joseph in Sluis bevonden. Er werden waarschijnlijk nog mensen meegenomen die op 10 mei in Zeeland gearresteerd waren. Tweede luitenant Drost bleef bij het detachement en nam het feitelijke bevel op zich. Met gevorderde vrachtauto’s reden ze naar Lisseweghe, tussen Brugge en Zeebrugge. Toen ze zich daar meldden bij de Belgische militaire commandant, verwees die hen naar Duinkerken. De plaatselijke commandant daar stuurde hen weer naar Béthune.

Zo luidt het verslag in De strijd op Nederlands grondgebied: ‘Hier zijn grote moeilijkheden ondervonden van de Franse autoriteiten. Bij de vluchtelingen bevond zich een vrouw, die in vergevorderde staat van zwangerschap verkeerde en niet met de vrachtauto’s, doch in de auto van de Heer Molenaar was vervoerd; deze heeft haar, omdat zij reeds van ’s morgens 4.00 tot ’s middags 15.00 in zijn auto gezeten had, er uit doen komen om zich enigszins te verfrissen. Deze vrouw schijnt enige woorden Duits te hebben gesproken, hetgeen door omstanders was gehoord en als gevolg hiervan werd de Heer Molenaar in de opgewonden stemming, die er heerste, gearresteerd.’

De vluchtelingen werd in Béthune overgegeven aan een vluchtelingenkamp.

Onder bedreiging van een Franse commandant reisde het detachement naar Ambleteuse aan de kust ten noorden van Boulogne. Zonder de 115 vluchtelingen en zonder Molenaar. In Ambleteuse werden bovendien de 21 gevangenen uit Ooltgensplaat op last van de Fransen in een kamp opgesloten.

Molenaar zou weer vrijkomen, maar kreeg de 21 niet terug: ‘Wij hebben er nog tegen geprotesteerd maar dat hielp niets.’ Lou de Jong schreef: ‘het slot van het lied was dat de een-en-twintig met enkele honderden andere geïnterneerden naar Calais moesten lopen waar men geen schip voor hen kon vinden. Daar bevonden zij zich nog op 26 mei, toen de Duitsers Calais veroverden. Van de een-en-twintig mochten zich achttien, onder wie Rost van Tonningen, als bevrijd beschouwen; de drie communisten onder het gezelschap werden spoedig door de Gestapo opgehaald. Van de honderdvijftien Duits-Joodse vluchtelingen die aan Molenaar meegegeven waren, keerden twee-en-tachtig naar Sluis terug.’ Een van de communisten zou als Vertrouwensman voor de Duitsers gaan werken (en na de oorlog tot 20 jaar gevangenisstraf worden veroordeeld), de andere twee bezweken in Duitse concentratiekampen.

Routes naar Engeland

Bij het detachement Ooltengensplaat met Molenaar en Ter Laak horen de bovenste en onderste routes. Bron: NIMH, 492, 6, De strijd in Zeeland.

Bijeenkomst in Douvres

De gedetineerden achterlatend, werd het detachement doorgezonden naar Limoges.

‘Onderweg is te Rouen telefonisch verbinding opgenomen met de Legatie te Parijs, waarbij mededeling werd ontvangen, dat de bevelen van de Fransen moesten worden opgevolgd, zodat het vasthouden der Nederlandse geïnterneerden moest worden aanvaard.’ Molenaar was inmiddels vrijgelaten en sloot in Rouen aan.

In Limoges kwam ook luitenant-kolonel der genie Jan François Beckman van de Staf Commando Zeeland aan, die uit Parijs een order kreeg om naar Caen te gaan en deze order doorgaf. Het detachement politietroepen bereikte Caen in de nacht van 29 op 30 mei, samen met een aantal andere militairen en luitenant-kolonel Beckman, ‘die de gehele tocht achter op een motorrijwiel van een ordonnans alleen had gemaakt’.

Te Douvres-la-Délivrande, 15 km ten noorden van Caen, sloten ze aan bij het detachement marechaussee van Den Beer Poortugael en het detachement van dr. Koch. Ze werden ‘in enige grote schuren’ ingekwartierd en bleven daar tot 9 juni.

Majoor Den Beer Poortguael had op 17 mei de opdracht ontvangen van de Commandant Zeeland zich naar Nantes te begeven om een vliegveld te gaan bewaken. Na veel oponthoud – bombardementen, vluchtelingen en militaire voertuigen die de weg blokkeerden, gebrek aan benzine doordat de benzinepompen in Abbeville gebombardeerd werden waardoor 150 man op fietsen verder moest richting Rouen – bereikten de marechaussees Nantes op 24 mei. Toen bleek het vliegveld dat bewaakt had moeten worden reeds verlaten was. Op 25 mei kwam ook een detachement aan onder leiding van dirigerend-officier van gezondheid 3e klasse dr. Carel Koch. Vanuit Nantes waren zij naar Caen gereisd.

De groep van dr. Koch was een zeer gemengd detachement met twintig officieren uit acht verschillende regimenten ‘energiek geleid door een militair arts die in Zeeuws-Vlaanderen gelegen had’. Koch was ‘zeer verbitterd over het feit dat hij de leiding had moeten nemen: er waren, zei hij aan de [Parlementaire] Enquêtecommissie, “geen troepenofficieren die daartoe capabel waren of er zin in hadden”.’

In Douvres kwamen ze tot rust en kregen ze medewerking van de Franse kapitein Aimiable van het plaatselijke commando te Caen. ‘Kleding en schoeisel konden in orde worden gebracht; er werden militaire marsen gemaakt en lichaamsoefeningen uitgevoerd, terwijl de voertuigen aan een nauwkeurige revisie werden onderworpen. De houding van de troep was hier goed.’

Bij de leiding was er onrust. Majoor den Beer Poortugael nam het commando over de marechaussee en de politietroepen, terwijl dr. Koch commandant van de overige militairen bleef.

‘Men zou denken, dat luitenant-kolonel Beckman nu de beide detachementen onder zijn bevel zou nemen, doch dit geschiedde niet. Wel greep hij, volgens dr. Koch, storend in. De beide commandanten wisten hem uitgeschakeld te houden, nadat hij hun ergernis had opgewekt met de mededeling, dat hij de Nederlandse troepen in Frankrijk had verzameld en nadat enige luitenants hadden medegedeeld, dat zij met 100 man te Rouen staande, generlei medewerking van hem hadden hunnen krijgen, doch dat hij snel was doorgereden naar Limoges.’


Naar Engeland

Dr. Koch, majoor Den Beer Poortugael, kapitein Van Tienhoven en luitenant Drost begaven zich op 1 juni naar Cherbourg in een poging van de Engelsen scheepsgelegenheid naar Engeland te krijgen. Op 6 juni werd een telegram gezonden naar de Minister van Oorlog in Londen, op 7 juni kwam telefonisch bericht via de Nederlandse Consul te Caen, dat ingescheept moest worden te Brest.

Op 9 juni om half acht ’s ochtends vertrokken drie autocolonnes en de overige mannen per trein uit Douvres. Op 10 juni kwamen de vrachtauto’s aan in Brest, om 11 uur begon de inscheping op het MS Prinses Beatrix. De Prinses Beatrix voer in konvooi met drie koopvaardijschepen, geleid door twee Franse torpedoboten, en kwam op 11 juni in Plymouth aan. De opvarenden werden doorgestuurd naar het kamp Portcawl in Zuid Wales. Hier was Ter Laak ook bij.



Degene die vanuit Douvres per trein hadden gereisd vertrokken op 15 juni met het stoomschip Flensburg, dat op 16 juni voor Falmouth kwam, een duikbootaanval ontweek en op 19 juni Newport bereikte. ‘Vandaar werd het detachement onder gewapend geleide gebracht naar het kamp Dan-Y-Graig.’

‘De sterkte van het detachement politietroepen bedroeg 6 officieren (inb. de heer Molenaar), 70 onderofficieren, korporaals en soldaten, 4 personenauto’s en 3 autobussen.’

Onderaan de naam van Ter Laak op de appellijst van 16 juni 1940. Rechts staat opgetekend dat er mensen in Brest werden achtergelaten, die met de SS Flensburg mee zouden gaan, onder wie twee burgerchauffeurs. Bron: http://www.prinsesirenebrigade.nl/appellijst-politietroepen.html


Waarschijnlijk werd Ter Laak als sergeant ingedeeld bij de bewakingstroepen van koningin Wilhelmina en gaf hij zich vervolgens vrijwillig op om in bezet gebied te worden afgezet.

Pas in januari 1941 had Ter Laak blijkbaar de gelegenheid enkele brieven naar zijn familie in Nederland te sturen. Ze kregen de eerste levenstekenen sinds mei.

Geheim agent

Ter Laak werd per parachute in Nederland gedropt in de nacht van 30 september op 1 oktober 1941. Hij zou geheim agent Peter Tazelaar, die uiteindelijk twee maanden later in Nederland werd afgezet, moeten bijstaan met een radioverbinding, maar bij de landing ging Ter Laaks zendapparatuur kapot. Zijn codenaam was J. Tieman, in Nederland zou hij de schuilnaam Johannes Vermeulen gebruiken. Hij kon geen contact opnemen met zijn familie. Maar Ter Laak moet in de tussentijd wel een bericht van zijn familie gehad hebben, want hij had gehoord van de geboorte van zijn zoon in december 1940. Daarover vertelde Ter Laak immers aan de dames Gorter bij wie hij in december 1941 ondergedoken zat.

Titia Gorter schreef in haar dagboek: Ter Laaks ‘vrouw woont in den Bosch met een zoontje dat verleden jaar oudjaar geboren is en dat hij nog niet gezien heeft! “Je moet je helemaal voor dit werk inzetten”, zei hij, “dat weet je vooruit”.’

Met de dames Gorter werd Ter Laak op 13 februari 1942 gearresteerd. Hij werd in Scheveningen en daarna in Haaren en Assen gevangengezet, met andere geheim agenten uit Engeland. In april 1944 werd hij op transport gezet, eerst naar Rawicz, daarna naar Mauthausen. Volgens de kampadministratie in Mauthausen werd Ter Laak op 7 september 1944 ‘auf der Flucht erschosschen’. Elf maanden later ontving zijn familie bericht van zijn overlijden. Op 14 december 1949 werd postuum de Bronzen Leeuw toegekend aan sergeant der militaire politie J.H.A.M. ter Laak.

 

Bronnen

Frans Schmölzer, ‘De familie ter Laak in Overdinkel’, Oet Dorp en Marke Losser 2 (2008) 8-32.

Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH), inv. nr. 492 De strijd op Nederlands grondgebied tijdens de Wereldoorlog II / De Groene Serie, deel 6, De strijd in Zeeland, 158-164.

L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog II, Neutraal (1969) 306-311.

De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden III, mei ’40 (1970) 487-489 en 496-497.

W. van den Hoek, De geschiedenis van het wapen der Koninklijke Marechaussee (1963).

415 weergaven

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page