top of page
  • FB

Het mijnenveld van inlichtingendiensten

Bijgewerkt op: 18 okt. 2020

Op 5 februari 1942 werd kolonel der mariniers Mattheus de Bruyne benoemd tot hoofd van de Centrale Inlichtingendienst (CID) in Londen. De dienst was op 19 juli 1940 opgericht en toen ondergebracht bij minister van Justitie Gerbrandy. François van ’t Sant, particulier secretaris van Wilhelmina, had op aandringen van de koningin de leiding ervan op zich genomen. Hij had als politieman al in de Eerste Wereldoorlog ervaring opgedaan met het inlichtingenwerk en had bovendien het volste vertrouwen van de Engelse Secret Intelligence Service (SIS).


Onomstreden was zijn benoeming niet. Na de oorlog beklaagde toenmalig minister van Defensie Adriaan Dijxhoorn zich over Van ’t Sant – hij noemde hem een ‘glibberige figuur’ – en over het feit dat de CID niet onder zijn verantwoordelijkheid viel. Hoorde inlichtingenwerk niet traditioneel bij Defensie? Ook in verzetskringen in Nederland bestond wantrouwen tegen Van ’t Sant, al werden de gronden niet benoemd. De combinatie van zijn functies werd bovendien als een probleem gezien, hij was immers ook belast met de beveiliging van het koninklijk huis.


Half augustus 1941 nam Van ’t Sant, naar eigen zeggen op aanraden van minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens, ontslag en werd opgevolgd door kapitein Robert Derksema die de functie slechts tijdelijk zou vervullen. Derksema was al werkzaam bij de CID. Hij verplaatste het bureau van 77 Chester Square, waar de kantoren van Wilhelmina en Van ’t Sant waren, naar 82 Eaton Square. De inlichtingendienst werd nu ondergebracht bij minister van Binnenlandse Zaken Hendrik van Boeyen. Toen De Bruyne het stokje overnam, ging de CID onder het ministerie van Marine van Furstner ressorteren met als adres 4 North Row.

Erik Hazelhoff Roelfzema schreef in zijn rapport over Contact Holland – de verbinding die hij met Peter Tazelaar en Chris Krediet opzette met bezet gebied: ‘Na korte tijd bleken ons echter al de enorme moeilijkheden, waarop zovelen van ons reeds waren gestrand, voortkomende enerzijds uit het feit, dat de Geheime Dienst het onderwerp van verwoede strijd bleek te zijn, anderzijds, dat de instructies uit Nederland [de waarschuwing voor Van ’t Sant] van dien aard waren, dat normale samenwerking met dezen dienst uiterst bemoeilijkt werd.’

De situatie ‘was voor niet-ingewijden en zelfs voor ingewijden, zo onontwarbaar, dat zij, die uit Holland gekomen waren, er vrijwel allen na korte of lange tijd het bijltje bij neerlegden.’

Dat gold bijvoorbeeld voor Bob van der Stok, die tegelijk met Hazelhoff en Tazelaar in Londen was aangekomen maar zich al snel teleurgesteld bij de RAF meldde.

Toen Contact Holland in september 1941 vaste vorm begon te krijgen, was Derksema het aanspreekpunt voor Hazelhoff en de zijnen. Maar onder Derksema, die geen ervaring met het inlichtingenwerk had, was bij de CID van ‘security’ geen sprake, zo schreef Miep Brave-Maks, die er toen werkte. Hazelhoff en Tazelaar hadden er geen enkel vertrouwen in en vonden een andere route.

Rabagliati
Euan Rabagliati

Ze brachten hun project onder bij de Engelse dienst SIS, waar colonel Euan Rabagliati verantwoordelijk was voor de sectie Nederland. Aan Nederlandse zijde werd deze constructie gelegitimeerd door minister-president Gerbrandy, die er ook financiële middelen voor beschikbaar stelde, Wilhelmina en Bernhard. Van ’t Sant werd aan Nederlandse kant de contactpersoon voor Hazelhoff, hoewel dus niet meer aan het hoofd van de inlichtingendienst. Zo ontstond naast de Nederlandse veiligheidsdienst een parallelle organisatie, die dreef op de uitstekende samenwerking tussen Van ’t Sant en Rabagliati. De laatste kreeg zelfs, zo werd in september 1941 tijdens een gesprek tussen Churchill, Gerbrandy en Bernhard afgesproken, de exclusieve verbindingsrol tussen de Nederlandse en Engelse geheime dienst.


Toen De Bruyne in februari 1942 aantrad werd Contact Holland formeel onder zijn gezag gesteld, maar in de praktijk veranderde er aanvankelijk niet veel: voor Hazelhoff bleef Rabagliati zijn directe meerdere. Het duurde niet lang voordat de spanning opliep tussen de CID en SIS, tussen De Bruyne en Rabagliati. Niet alleen botsten de twee vanwege hun verschillen in optreden en stijl van werken, De Bruyne accepteerde – overigens net als Derksema – niet dat de Engelsen in feite aan het roer stonden van het inlichtingenwerk en eiste een grotere rol voor de Nederlandse dienst op. Rabagliati op zijn beurt had, evenmin als Hazelhoff, Krediet en Tazelaar, geen vertrouwen in de CID onder De Bruyne, die geen ervaring in het inlichtingenwerk had. Uiteindelijk raakten de verhoudingen volkomen verstoord. De Bruyne nam ontslag als hoofd van de CID, ook Rabagliati vertrok van het toneel.

De Bruyne
M.R. de Bruyne

Ondertussen speelde zich in de coulissen nog een heel ander verhaal af. In september 1940 was een tweede Engelse geheime dienst opgericht, de Special Operations Executive (SOE), een dienst die gedeeltelijk voortkwam uit SIS en zich uitsluitend moest richten op subversieve propaganda en sabotage in bezet gebied. De opdracht van Winston Churchill voor de nieuwe organisatie was ‘to set Europe ablaze’. Terwijl SIS onder het Foreign Office ressorteerde, werd SOE ondergebracht bij het Ministry for Economic Warfare, in Berkeley Square House. Het hoofdkantoor van SIS was gevestigd in de ‘Broadway Buildings’ op 54 Broadway. In de wandelgangen gebruikte men ‘Broadway’ om SIS aan te duiden. SOE groeide als ‘een paddenstoel’ en dreigde met de opbouw van een uitgebreid spionnennetwerk in bezet gebied het traditionele inlichtingenwerk te overvleugelen.


Bij SIS werd aanvankelijk neergekeken op wat beschouwd werd als de amateurs van SOE, die zich echter ontpopten als gevaarlijke rivalen. Omgekeerd zag de sabotagedienst de mannen van het inlichtingenwerk als ouderwetse spionnen met hun air van geheimzinnigheid: de ‘false beard’ mentaliteit. De diensten concurreerden niet alleen om financiële middelen en potentiële geheim agenten, maar ook om toegang tot de autoriteiten in Londen van landen in bezet gebied. De Nederlandse CID, bijvoorbeeld, voelde er in eerste instantie niet voor om tegelijkertijd met SIS en SOE samen te werken: dat zou inlichtingenwerk en sabotage vermengen en agenten mogelijk in extra gevaar brengen.


Rabagliati van SIS kon met Contact Holland SOE de loef af steken, zoals hij dat ook in september 1941 met de uitzending van twee agenten naar Denemarken deed. Contact Holland bood hem de mogelijkheid de communicatie met de - tot dan toe - ‘blind spot’ Nederland te verbeteren. En hoewel SIS had toegezegd informatie met SOE te delen, deed ze dat in de praktijk niet.

Aan het hoofd van de sectie Nederland van SOE stond Richard Laming, die Van ’t Sant uit de vooroorlogse tijd kende en hem grondig wantrouwde. Hij weigerde met hem samen te werken. Ook een gesprek met prins Bernhard kon hem niet tot andere gedachten brengen. Laming probeerde de positie van Van ’t Sant langs allerlei wegen te ondermijnen. Hij benaderde Nederlandse ministers als Van Kleffens en Dijxhoorn om tegen Van ’t Sant te intrigeren. In mei 1941 schreef hij, enigszins voorbarig:

‘After protracted negotiations and manoeuvring, Van ’t Sant has been succesfully sidetracked’.

Half augustus nam Van ’t Sant ontslag. Had Lamings gestook effect gehad?


Na een conflict met zijn chef werd Laming zelf in februari 1942 vervangen door majoor Charles Blizard, die wel vaste voet aan de grond kreeg in Nederlandse kring. Hij vond De Bruyne bereid om met hem en SOE samen te werken. Meer zeggenschap kreeg De Bruyne overigens niet, de Engelsen bleven de baas. Ook nadat De Bruyne zijn taak als hoofd van de CID had neergelegd, bleef hij betrokken bij de veiligheidsdienst: per 1 juli 1942 kwam hij het hoofd te staan van het bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer, waartoe de Militaire Inlichtingendienst behoorde.


Door de nauwere samenwerking van De Bruyne met SOE, raakte de relatie van SIS met de Nederlandse inlichtingendienst in het ongerede, waardoor Contact Holland zijn speciale positie verloor en in de zomer van 1942 werd opgeheven. Ook de positie van Van ’t Sant zou uiteindelijk ernstig ondergraven worden. De Bruyne was nu verlost van de problemen met SIS en Rabagliati, maar kreeg er geheel andere voor terug: de tientallen geheim agenten en marconisten die in samenwerking met Blizzard en SOE werden uitgezonden, werden vrijwel allemaal opgepakt door de Duitsers in het kader van het Englandspiel. Het duurde van maart 1942 tot mei 1943 totdat SOE door SIS werd gewaarschuwd dat er iets mis was. Pas per 1 april 1944 beëindigden de Duitsers hun spel.

 

Bronnen:

Keith Jeffery, MI6. The history of the Secret Intelligence Service, 1909-1949 (Londen etc. 2010).

Mark Ryan, The Hornet’s sting. The amazing untold story of World War ii spy Thomas Sneum (New York 2009).

The National Archives: HS 6/159 en 6/723.

S.O.E. organisation: Relations between S.O.E. & ‘C’. The National Archives, Foreign Office 1093/155.

Verhoren van Dijxhoorn, Gerbrandy, Van ’t Sant, Derksema, Furstner, De Bruyne, Brave-Maks voor de Parlementaire Enquêtecommissie: Nationaal Archief (NA), Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 (PEC), 2.02.27.

Correspondentie tussen Rabagliati en De Bruyne, onder andere in: NA, Ministerie van Defensie te Londen; Ministerie van Oorlog te Londen; Departement van Oorlog: Bureau Londen, 2.13.71, inv. nr. 2158 en NA, Ministerie van Buitenlandse Zaken (Londens archief) en daarmee samenhangende archieven, inv. nr. 2156.

Rapport op het tot stand brengen van het Contact Holland door S.E. Hazelhoff Roelfzema. NA, PEC, 2.02.27, inv. nr. 111, bijlage 10-I.

Afbeeldingen:

Rabagliati uit: Erik Hazelhoff Roelfzema, Soldaat van Oranje ’40-’45 (1978).

De Bruyne: Collectie Nederlands Instituut voor Militaire Historie / Fotoafdrukken Koninklijke Marine.

245 weergaven

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page