top of page
  • FB

Peter Versteegh: ‘Waar ze mij van beschuldigen daaraan ben ik onschuldig’

Bijgewerkt op: 29 nov. 2020

Al snel na de capitulatie ontstonden allerlei initiatieven tot verzet met een militaire component. Daarbij speelden persoonlijke relaties een grote rol. De eerste verzetsgroepen waren gericht op sabotage, het verzamelen van wapens en inlichtingen over de bezetter dan wel op de organisatie van de ordehandhaving na zijn vertrek. Men dacht immers dat de bezetting niet lang zou duren en dat de Engelsen al snel in Nederland zouden zijn.


Een van deze initiatieven was het Legioen Oud-Frontstrijders (LOF), opgericht in Amsterdam door inspecteur der domeinen Titus de Tourton Bruyns en de ingenieurs Berend ten Bosch en Johan van Heerde. Het LOF had tot doel om in geval van een Engelse invasie een actief aandeel aan de strijd te leveren en de Duitsers in ons land ‘op iedere mogelijke (en desnoods onmogelijke) wijze’ aan te vallen. Een ander initiatief werd genomen door jonkheer Joan Schimmelpenninck, die direct adelborsten en cadetten in een verzetsgroep bijeenbracht om koeriersdiensten te verrichten, inlichtingen te verzamelen en een rol te spelen in het handhaven van de orde als de Duitsers zouden zijn vertrokken. Dit laatste was ook het doel van een organisatie die bekend werd als de Ordedienst (OD). De initiatiefnemer en organisator was luitenant-kolonel Johan Westerveld.


Na enige tijd ontstond behoefte aan een vorm van coördinatie of samenbundeling van deze groepen, onderling en met de in de illegaliteit samenwerkende politieke partijen. Toen Westerveld op 3 april 1941 gearresteerd werd, werden zijn taken overgenomen door luitenant-kolonel Peter Versteegh. Onder zijn leiding werden in juni 1941 het LOF en de OD tot één organisatie samengesmeed, die verder ging onder de naam Ordedienst en waarvan hij de landelijke chef-staf werd. De OD had als belangrijkste doelstelling ‘het voorkomen van wanorde tijdens een gezagsvacuüm dat bij een onverwachte afmars van de vijand zou kunnen ontstaan’. Voordat het zo ver was, hielden ze zich bezig met voorbereidende maatregelen.


Er bestond een goede samenwerking tussen de OD en de groep rond Schimmelpenninck. Adelborst Gerard Dogger zorgde voor de verbinding tussen Schimmelpenninck en Versteegh. Over zijn bezoeken aan Versteegh schreef hij later: ‘Ik word altijd hartelijk ontvangen, hoewel hij en ik de militaire verhoudingen nauwkeurig in acht blijven nemen.’ In de studeerkamer die op de tuin uitkeek, rapporteerde Dogger aan Versteegh: over nieuwe verzetsgroepen om aan de OD te binden en over vorderingen wat betreft het fabriceren van wapens. Dogger overhandigde de monsters die cadet Ton Abbenbroek van een fabrikant uit Twente had meegekregen voor de mouwbanden, ‘brassards’, die ze voor de OD wilden ontwerpen. Versteegh gaf berichten voor Schimmelpenninck mee, bijvoorbeeld over de contacten die hij had gelegd bij het radiostation in Hilversum. In geval van een geallieerde invasie, zagen ze het als hun taak om te zorgen voor een radio ‘uitzendstation’ en voor bescherming van vliegvelden, havens, elektriciteitscentrales en watervoorzieningen.

Versteegh
P.M.R. Versteegh. Collectie Nationaal Archief/Anefo.

Luitenant-kolonel Versteegh was van een andere generatie dan Dogger. Hij was in 1888 geboren in Kedong-Banteng (Java), waar zijn vader een houtkapbedrijf had. Zijn vader was in 1890 overleden op het stoomschip onderweg van Batavia naar Amsterdam en in 1892 was de weduwe Versteegh met vijf kinderen naar Nederland gegaan. Peter Versteegh rondde in 1909 de cadettenopleiding af en doorliep een militaire loopbaan bij de marechaussee. In 1936 werd bij benoemd tot commandant van de 4e divisie der Koninklijke Marechaussee in Groningen.


Versteegh maakte ook carrière als dressuurrijder. Hij trainde zelf paarden en deed regelmatig mee aan nationale en internationale hippische toernooien. In 1928 won hij op de Olympische Spelen in Amsterdam de bronzen medaille met de ruiterequipe en in Berlijn in 1936 haalde hij met zijn paard Ad Astra de achtste plaats in de individuele dressuur. In 1939 fungeerde hij als ringmeester bij het zevende internationale concours hippique te Amsterdam en stelde hij de programma’s samen voor de jaarlijkse dressuurproeven van de Arnhemse Carrousel Sociëteit.


Na de meidagen van 1940 stond hij als hoogste marechausseeofficier op de nominatie om inspecteur-generaal te worden, belast met de reorganisatie van de politie. Maar de Duitsers blokkeerden zijn benoeming. In oktober 1940 diende hij zijn ontslag in, zoals hem was voorgesteld, wegens de Joodse afkomst van zijn vrouw. Hij sloot zich aan bij de Ordedienst. Koos Vorrink en anderen meenden ten onrechte dat met Versteegh de OD een rechts-autoritaire en antidemocratische weg zou zijn ingeslagen. Dat beeld is gecorrigeerd in de geschiedenis van de Ordedienst die Jan Schulten schreef. Versteegh wilde geen zelfstandige rol voor de OD, deze behoorde ondergeschikt te zijn aan het bevoegde gezag.

Versteegh Olympische Spelen
Versteegh op Ad Astra, 1936.

De kwetsbaarheid van de OD, die in 1941 nog in opbouw was, was groot. Op 12 september 1941 werd Versteegh thuis op ’s Jacoblaan 16 in Bussum gearresteerd. Het was de dag dat zijn dochter Inez trouwde in Batavia. Inez, door haar vader Muisje genoemd, was in februari 1939 uit Nederland vertrokken. Ze trouwde met Frans Briët, employé bij een koopvaardij bedrijf, maar sinds 1939 in Nederlands-Indië onderworpen aan de dienstplicht. Als soldaat tweede klasse bij de aan- en afvoerdienst van het detachement Batavia-Priok werd Briët in maart 1942 in Bandoeng op Java gevangen genomen. Hij overleed in gevangenschap in Thailand in januari 1944, waarvan Inez bericht kreeg in september 1945.


Peter Versteegh werd na zijn arrestatie naar het Oranjehotel in Scheveningen overgebracht. Vanaf oktober 1941 schreef hij clandestiene en soms officiële briefjes aan zijn familie. Aan zijn vrouw Emmy:

‘Ik dacht dat ik aan een boel verslaafd was, maar ik mis feitelijk niets behalve jou, Kiddy. Zorg dus, dat je in goede gezondheid op me wacht.’

Ze waren in 1928 getrouwd en in Bussum gaan wonen. Beiden hadden kinderen uit een eerder huwelijk; Versteegh had de voogdij over zijn twee zoons en dochter, Emmy Hijmans had een dochter en zoon met de achternaam Der Kinderen. Vanuit gevangenschap schreef Versteegh over zijn gezondheid, de spullen die hij nodig had, over de paarden, zaken die Emmy – voorzichtig, alleen met vertrouwde mensen – moest regelen. En over de kinderen van wie hij ook brieven ontving.


Zijn stiefdochter, Bé der Kinderen, was verloofd met Fritjof Dudok van Heel, die inmiddels ook actief was in de OD. Versteegh schreef naar huis: ‘Voor Bé ben ik erg blij, dat het met haar vriend in orde is. Ik hoop, dat haar keuze goed is geweest. Hij is in ieder geval een keurige jongen en komt uit een goed nest.’ En later: ‘Bé. Hoe gaat het met de paarden en last not least met Fritjof Jr. Ik hoop dat je keuze goed moge zijn en waar ik daarin ook eenig vertrouwen heb, wensch ik je in je verdere leven alles wat goeds is toe. Groet hem voor me.’


Versteegh schreef vooral over het proces, waarover hij maar niks hoorde. Na een eerste verhoor had hij ‘straf’ gekregen: geen krant, geen boek, niet luchten. ‘Houd er toch de moed maar in’, schreef hij. Eind september was hij nog niet voor een tweede keer verhoord. Hij was ervan overtuigd dat hij niet handelde in strijd met de door hem in juli 1940 ondertekende erewoordverklaring om geen activiteiten tegen de Duitse bezetter te ondernemen. De OD was immers slechts een organisatie die in actie zou komen na het vertrek van de bezettingsmacht om orde en rust te bewaren. Hij schreef aan zijn gezin: ‘waar ze mij van beschuldigen daaraan ben ik onschuldig’.


In januari 1942 berichtte hij vanuit het Oranjehotel: ‘Ik begrijp maar niet, waarom mijn zaak niet behandeld wordt, ze is anders eenvoudig genoeg’. Hij was zich ‘van geen kwaad bewust’. In maart liet hij weten:

‘Inderdaad kon ik bij mijn arrestatie erg kalm zijn, immers, ik had de vaste overtuiging direct of kort na mijn verhoor weer vrijgelaten te worden. Instede daarvan is het over eenige dagen een half jaar! En ik hoor niets, dus hoe lang kan dit nog duren?’

Een week daarna werd Versteegh naar Kamp Amersfoort overgebracht voor het zogenoemde Eerste OD-proces. Tijdens het proces had Versteegh zich nog verzet tegen de wijze van verhoren en rechtspraak. De OD was niet tegen Duitsland gericht en volgens hem kon slechts vrijspraak volgen. Met 71 anderen (onder wie Westerveld) werd Versteegh op 11 april 1942 ter dood veroordeeld. Twee dagen later schreef hij vanuit Amersfoort:

‘’t komt toch zoals het komen moet.'

En: ‘Zoals [de Franse officier] Marion op het concours in Wenen [in 1933] afscheid van ons nam: wij zien elkaar terug, waar het ook zijn moge!’

Op 3 mei 1942 werd zijn vonnis in Sachsenhausen voltrokken.


Emmy bedankte in juni 1942 voor de ontvangen condoleances met: ‘Vastberaden, en met ruiterlijken geest diende hij het oude Wapen, dat hem dierbaar was: “Zonder vrees en zonder blaam”, bleef hij zijn roeping getrouw, tot in den dood!’

De bezettingsautoriteiten besloten haar een zo laag mogelijk pensioen uit te keren.

Versteegh
Brief van 26 mei 1942 over het pensioen van Versteegh
 

Bronnen:

  • Brieven van overste P.M.R. Versteegh aan zijn echtgenote E. Versteegh-Hijmans. NIOD, Algemeen Hoofdkwartier Ordedienst in afwikkeling, 481, inv. nr. 4-6.

  • Gerard Dogger, De vierkante maan. Een persoonlijk oorlogsrelaas (Amsterdam 1979).

  • J.A. van Heerde, Geschiedschrijving van het LOF, maart 1946. Nationaal Archief (NA), Ordedienst en de Binnenlandse Strijdkrachten, en Afwikkelingsbureau, 2.13.137, inv. nr. 368, map 23-26.

  • C.M. Schulten, ‘En verpletterd wordt het juk’. Verzet in Nederland 1940-1945 (Den Haag 1995).

  • J.W.M. Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst. Mythe en werkelijkheid van een verzetsorganisatie (Den Haag 1998).

  • In memoriam. 307 Verzetslieden van den O.D. Uitgave van het Algemeen Hoofdkwartier Ordedienst in afwikkeling (Den Haag 1990).

  • NA, Nederlands Olympisch Comité, 2.19.124, inv. nr. 331: foto van Versteegh op Ad Astra bij de Olympische Spelen in 1936.

  • NA, Ministerie van Justitie: Directoraat-Generaal van Politie 1940-1945, 2.09.53, inv. nr. 154: brief van 26 mei 1942.

265 weergaven

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page